De monotone, schelle
geluiden van de accordeon verdwenen langzaam in de aanzwellende cadans van het
treinstel dat het station binnenreed. Ondanks dat niemand meer iets kon horen
bleef hij rustig door spelen. Een keuze had
hij ook niet, als hij zou stoppen met spelen zou hij zijn handen niet meer in
beweging kunnen krijgen door de kou. Het lukte hem nu nog
maar net de vingers dusdanig krom te
houden dat hij de toetsen in kon drukken en het muziekinstrument heen en weer
kon bewegen. Op die manier stroomde er net genoeg bloed door de handen zonder
dat hij hoefde te stoppen. De toppen deden wel pijn en waren wit uitgeslagen en
bij iedere aanraking wilde hij wel gillen, maar ondanks dat moest hij
volhouden. Rust was geen optie.
Met luid gekraak en
gepiep wurmde het voertuig zich tussen de perrons om sissend tot stilstand te
komen. Een zachte plop en de deuren van de metro schoven open, gevolgd door een
massa voortdenderende voetstappen. Goed en slecht geklede mensen, met of zonder
tas, doelgericht lopend of rustig keuvelend, ze deden allen hun best de trein zo
snel mogelijk te verlaten. Onder de flauwe verlichting van de stationslampen vormden ze spookachtige schimmen op
doorreis van de ene naar de andere wereld. Een paar van de lampen aan het
plafond flikkerden en het stroboscopisch licht viel af en toe op de gezichten.
Een roodharig meisje met een pokdalige huid en een warme glimlach lichtte op. In een fractie van
een seconde ging het licht uit en weer aan. In het volgende plaatje keek ze
bedenkelijk naar de jongen die naast haar liep. De zakenman daar achter had een
geïrriteerde blik in zijn ogen, want het stel voor hem blokkeerde zijn haastige
tred naar de roltrappen. Onder een andere lamp zag hij een oude vrouw die een
koffer op wieltjes achter zich aan sleepte. Ze keek angstig om zich heen, druk
zoekend naar een rustig pad binnen de menigte. Links en rechts werd ze
aangestoten door verschillende mensen, die haar bestaan volledig leken te
negeren. Na een aantal keren bijna te zijn omgevallen vond ze eindelijk rust op
het moment dat het grootste gedeelte van de mensen door de poortjes waren
vertrokken. Er leek een sprankje opluchting in haar ogen te verschijnen, maar goed kon hij dat niet zien,
doordat het licht op dat moment uit ging.
‘Hey idioot, ben je
hier nog steeds? Rot toch eens op man, met die kutherrie van je!’ Een groep
jongens rende voorbij in een laatste poging de metro nog binnen te komen. Met
zijn ogen scherp op ze gericht en rustig doorspelend volgde hij ze tot hij
zeker wist dat ze de trein binnen waren gestapt. Een vrouw was nog bezig haar kinderwagen
achteruit het treinstel uit te rijden. Het kind begon onbedaarlijk te huilen
door het stoten van lichamen tegen de wagen die hierdoor bijna omviel. Zelf
kreeg ze een fikse schouderduw en slaakte een kreet van pijn.
‘Kunnen jullie niet uitkijken, verdorie?’
‘Hou je bek, jij vieze slet, anders komen we weer naar
buiten!’
Met een abrupte beweging trok ze de kinderwagen de trein uit
en door het stuiteren op het perron ging de baby nog harder huilen. Met een
mengeling van angst en kwaadheid in haar ogen draaide ze zich snel om naar de uitgang.
Daar keek ze nog even om en toen ze zeker wist dat de deuren dicht waren stak
ze haar middelvinger op naar de luidruchtige jongeren. Eén van hen maakte een
schijnbeweging als zou hij naar de deur gaan en deze weer open doen. Van schrik
draaide ze zich om en zocht paniekerig naar het pasje om de poortjes te openen.
Nadat ze met trillende handen het mechanisme in werking had gezet verdween ze snel
naar de oppervlakte. De accordeonspeler vroeg zich af wat een vrouw met kind op
dit tijdstip hier nog deed. Er zou zeker een reden voor zijn, maar een beetje vreemd was het
wel.
Het was de laatste
metro die deze dag het station aan zou doen. Daarom stapten er ook niet meer
zoveel mensen in. Het perron was leeggelopen en terwijl hij met een van zijn
handen langs zijn opgezwollen gezicht streek bedacht de man zich dat het tijd
werd om een slaapplaats te zoeken. Wel een warme, anders zou hij morgen niet
kunnen spelen. De trein verdween in de tunnel op weg naar de volgende halte en
nam de groep jongens mee het duister in. Dit waren meer kinderen met een grote
mond dan dat ze daadwerkelijk iets zouden doen wist hij, maar toch hield hij ze
altijd goed in de gaten. Je wist het maar nooit tenslotte. En het zou hem niet
nog een keer overkomen had hij zich voorgenomen. De cadans van de trein was
verdwenen en de accordeonspeler staarde nog even naar het donkere gat van de
tunnel. Rillingen liepen over zijn rug, omdat hij altijd het gevoel had dat er
iemand vanuit het nachtelijke duister naar hem zat te kijken. De duivel
misschien wel, die hem zijn hele leven al achtervolgde dacht hij. Met zijn
gevoelloze vingertoppen probeerde hij minutenlang tevergeefs de riempjes van
het muziekinstrument vast te maken. Uiteindelijk besloot hij het apparaat maar
aan het hengsel vast te houden en het zo met zich mee te slepen. Wel
voorzichtig, want het moest niet beschadigen. Eindelijk tijd om te slapen. Morgen,
vroeg in de ochtend bij het aankomen van de eerste metro, zou hij hier weer
zijn. De opbrengst van vandaag was niet geweldig geweest, maar het was in ieder
geval weer iets. Was er maar wat meer geld om de accordeon te laten stemmen,
dan kon hij zeker veel meer verdienen dan nu.
Het station waar hij
nu verbleef was een minder goede plek om op te treden dan de vorige. Het was
voor hem helaas niet mogelijk terug te keren. De beelden stonden hem nog
glashelder voor ogen. Ook die avond was de laatste trein net geweest en staarde
hij naar zijn duivel in het duister. En alsof deze door had dat er naar hem
gekeken werd kwamen er een aantal mannen aan lopen die zonder wat te zeggen
zijn pet met geld van de vloer oppakten. De accordeon had hij snel aan de kant
gezet en op het moment dat hij op zou staan kreeg hij een harde trap in zijn
gezicht. Zijn lichaam viel achterover en hij stootte zijn hoofd tegen de
betonnen muur achter hem. De koude vingers krabbelden op de vloer en probeerden
houvast te vinden om weer op te staan. Een beetje wazig keek hij naar zijn
belagers en zag de schaduw van een voet op zich afkomen. Met een luide bons
knalde zijn hoofd opnieuw tegen het beton. Op de achtergrond kon hij nog net
schreeuwende stemmen horen, waarop één van de mannen tegen de anderen zei: ‘kom
op, wegwezen!’ Zijn schedel kraakte toen hij voor de derde keer geraakt werd.
Hij voelde dat er in zijn jaszakken gegraaid werd voordat de voetstappen zich
snel verwijderden en hij wegzakte in het donker van bewusteloosheid. En al zijn
geld, al zijn geld, waar hij maanden voor gespeeld had, al dat geld was in keer
weg!
Nog maar enkele
tientallen euro’s en hij had voldoende bij elkaar verzameld om een treinkaartje
te kunnen kopen. Een maand, misschien anderhalf. Eindelijk zou hij dan afscheid
kunnen nemen van zijn accordeon en naar huis gaan. Terug naar zijn vrouw, terug
naar zijn dochtertje. Hoe lang was het al geleden? Twee jaar, drie jaar, dat
hij ze voor het laatst in de armen gesloten had? Was alles nog goed met ze? De
dag dat hij vertrokken was ging het al heel slecht met zijn vrouw. De straling
van het ongeluk met de kerncentrale in Tsjernobyl had zijn sporen bij haar
achtergelaten. Ondanks dat hij een goede baan had waren de kosten voor
medicijnen en voor het ziekenhuis vele malen hoger dan zijn inkomen en na
verloop van tijd moest de man op zoek naar oplossingen. Die avond in het
plaatselijke café, waar hij dronken was geworden om zijn zorgen te vergeten, ontmoette
hij een paar dorpsgenoten die hem vertelden dat er in Nederland werk te krijgen
was. Ze zochten dringend mensen om in de kassen te werken en de beloning was goed.
Volgens sommigen zo goed dat je als een rijk man weer terug zou komen.
De volgende dag herinnerde hij zich niets meer van dit
gesprek, maar het bleek dat hij had toegezegd mee te gaan. Een auto stopte met
piepende remmen voor de deur van zijn huis. Er werd op de deur gebonkt en ‘Open
doen! Open doen!’ geroepen. Nog wazig van de kater deed hij de deur open om
direct door iemand bij zijn kraag gevat te worden. Ze sleepten hem de deur uit,
duwden hem de auto in en degene die nog op de achterbank zat hield hem stevig
vast. Zijn vrouw was wakker geworden van het tumult en stond bij de
deuropening, haar hoofd nog onbedekt en de resten van haar vroeger weelderige
haardos nog zichtbaar. Zo vertoonde ze zich nooit in het openbaar, was zijn
eerste gedachte, terwijl zij naar buiten probeerde te rennen. Een van de mannen
pakte haar ruw bij de armen beet, gaf haar een stomp in haar maag en duwde haar
terug door de deuropening, waar ze hard op haar rug viel. Woest deed hij een
poging zich los te rukken, maar een harde klap op zijn hoofd maakte daar een
abrupt einde aan.
Laaghangende nevel boven de weilanden en een waterig
ochtendzonnetje waren het eerste wat hij weer zag. Een knallende hoofdpijn en
het gevoel alsof zijn botten en spieren allemaal in een onnatuurlijke richting
gedraaid waren vergezelden hem bij het uitstappen van de auto. Twee mannen
waren druk bezig bankbiljetten uit te wisselen en even later zei één van hen
tegen hem: ‘Hier ga je aan het werk. Al het geld dat je verdient is van jou,
maar je moet zelf een manier vinden om thuis te komen. Ach, misschien wil je
hier ook wel blijven want thuis heb je ook niets tenslotte.’ Het gelach dat hij
hoorde deed pijn aan zijn oren en lijdzaam moest hij toezien hoe de man in de
auto stapte en wegreed. De andere man kwam op hem af en sprak tegen hem in een
voor hem onbekende taal. Zijn arm werd beetgepakt en enigszins ruw werd hij
naar een caravan geleid. Zonder de man te kunnen verstaan begreep hij dat dit
de komende tijd zijn woning zou zijn.
Een half jaar werkte hij in de kassen en begon zijn toekomst
iets zonniger tegemoet te zien. Nadat hij de eerste keer loon had ontvangen
besloot hij langer te blijven, want wat ze gezegd hadden klopte, het verdiende
goed! Hiermee kon hij al zijn openstaande rekeningen betalen. Hoe hij het geld
op moest sturen naar zijn gezin, zonder dat er wat mee gebeurde, wist hij nog
niet. Daarom bewaarde hij alles in een plastic tas onder zijn matras in de
caravan. De eigenaar van de kassen behandelde hem goed en hij had het naar zijn
zin. Tot de dag dat er mensen van een organisatie langs kwamen die IND genoemd
werd. De ernstige gezichten en het drukke gebaren maakten hem duidelijk dat het
niet verstandig zou zijn te blijven. Het lukte hem ternauwernood te ontsnappen
en hij bleef rennen, rennen tot hij niet meer kon. Uitgeput viel hij neer
achter een struik langs de weg en plotseling kwam het besef dat hij het geld
nog in de caravan had laten liggen. Het voelde als uren, de tijd die voorbij
ging, terwijl hij met zijn gezicht in het gras lag te huilen. Later die dag
ging hij terug naar de kassen maar zijn
caravan en de eigenaar waren nergens meer te bekennen.
En zo kwam het dat hij deze ochtend de roltrap afging, het schemerlicht van het station weer in. De accordeon,
die hij ooit met een dakloze man geruild had voor wat drank, dichtgevouwen in
de handen. Schichtig keek hij even links en rechts en sprong de poortjes over. Links
van de poortjes was zijn vaste plek. Een goede plek, want de meeste wachtende
reizigers kwamen hier altijd langs. Vlakbij een kioskje met de geur van koffie
en later op de dag de lucht van gefrituurd eten. Gelukkig kon hij goed
opschieten met de kioskeigenaar en kreeg hij af en toe een kop koffie of een
kroket toegestopt. En de eigenaar had er geen problemen mee dat hij zijn muziek
daar maakte. In de hoek waar de accordeonspeler altijd zat hing een
misselijkmakende urinelucht. Hadden ze hier alweer geplast! De vlekken in het
beton waren duidelijk zichtbaar. Snel keek de man even om zich heen om te zien
of hij nog ergens anders droog kon zitten. Andere plaatsen waren te ver van het
publiek, dus besloot hij toch maar op zijn oude stek te blijven. Het was
tenslotte minder erg dan het braaksel dat hij zo nu en dan op moest ruimen.
Zorgvuldig vouwde hij de accordeon open en wachtte tot de
eerste reizigers de roltrap af zouden komen. De accordeonspeler wreef zijn
handen stevig tegen elkaar om ze goed warm te maken. Het zou tenslotte weer een
lange koude dag worden. Een man in pak liep met een
chagrijnige blik naar de poortjes toe en werd al snel gevolgd door een
jongedame met piercings over haar hele gezicht verdeeld. Haar schouder stak
bloot boven haar scheefhangende jas en hij kon net een gedeelte van haar tatoeage zien. Een slang met een appel in
diens bek. Voorzichtig begon hij te spelen, eerst zacht en later steeds luider.
Hij bleef door spelen, ondanks dat de metro’s het geluid van zijn muziek
overstemden bij aankomst en vertrek.
Een paar uur later
zaten er al aardig wat munten in zijn pet en zelfs wat papiergeld. Een zachte
glimlach vormde zich om zijn mond. Het ging goed vandaag. De achterkant van een
treinstel verdween net in de tunnel en hij staarde naar de duisternis die
overbleef. Zag hij daar nu iets? Ogen? De mensen op de perrons besteedden geen
aandacht aan de ingang van de tunnel zag hij en maande zichzelf tot kalmte.
Rustig speelde hij verder tot er een paar benen in zijn blikveld verschenen.
Geschrokken keek hij op en zag een man van middelbare leeftijd in uniform voor
hem staan.
‘Heeft u wel een vergunning om hier te mogen spelen?’, vroeg
de geüniformeerde man, ‘Zonder vergunning spelen, daar staat een fikse boete
op! Weet u dat wel?’
Twee goudgele, helse ogen staarden de accordeonspeler aan
vanuit de tunnel. Hij wist het zeker. Vaag meende hij ook een roodachtige gloed
en hoorns te zien. En was dat het geluid van vals grinniken? Een andere
verklaring voor alle ellende die hem overkomen was kon hij niet bedenken. Zacht
legde hij zijn accordeon aan de kant en liep naar de rand van het perron. In
het licht van een aankomende trein zag hij de warme glimlach van zijn vrouw en
dochtertje die hem liefdevol vanaf de rails aankeken…