zondag 28 oktober 2012

Ik 'ben', verward of niet?



Wat is de essentie van ‘zijn’? Denken dat je er bent, dat je bestaat. Rechtmatig of niet, dat doet er niet toe. Of alles om een mens heen goed waargenomen wordt is ook niet belangrijk.

“Wat is de essentie van ‘zijn’?”
 “Waarom wil je dat van me weten?”
“Het is een kernvraag.”
 “Een kernvraag, hoe bedoel je?”
“Precies zoals ik het zeg.”
 “Sorry, maar hier raak ik je even kwijt.”
“Om me kwijt te raken moet u me eerst gevonden hebben.”
 “Niet zo flauw zeg. Even geen raadsels.”
“Apart. U heeft gestudeerd toch?”
 “Ja, maar wat heeft dat er mee te maken?”
“Dan zou u moeten begrijpen wat ik bedoel.”
 “Met een logische aanloop wel, maar ik vraag je iets over vroeger en ineens kom je hier mee.”
“Niet ineens, is met elkaar verbonden.”
 “Zo komen we niet veel verder.”
“Anders gevraagd: Waarom zit ik hier?”
 “Dat is één waar ik antwoord op kan geven.  Je zit hier, omdat je ervaringen en gevoelens van het dagelijks leven te zwaar voor je zijn. Een uitweg zie je zelf niet en dus heb je hulp nodig.”
“Klopt. Maar voordat u die voldane grijns vasthoudt even het volgende.”
 “Goed, ga door. Daarna zal  ik op je brutale karakter ingaan.”
“Best. Heel simpel. Ik heb ervaringen en gevoelens die mij in een negatieve spiraal gebracht hebben. Dat voelt niet prettig en ik raakte het zelf niet kwijt, dus kwam ik bij u terecht. Niet mijn eigen keus wil ik er aan toevoegen.”
 “Een overbodige opmerking lijkt mij.”
“Er is veel overbodig, maar dat terzijde.”
 “Kom je nog tot een punt, want mijn begrip begint de grens te bereiken.”
“Dat is dus wat ik bedoel.”
 “Wat?”
“Begrip! Hoe kunt u begrip opbrengen voor een ander levend wezen, als u de essentie van ‘zijn’ niet eens kunt verwoorden?”
 “Hoe bedoel je?”
“Als u mij wilt helpen zult u op zoek moeten naar de kern van mijn persoon.”
 “Ben ik met je eens.”
“De kern van mijn persoon is niet de ervaring die mijn leven verziekt heeft. De kern is niet mijn gevoelsleven. Dat zijn gevolgen van.”
 “Zover kan ik je nog volgen.”
“De kern van mijn wezen begint met bestaan. Mee eens?”
 “Ja, mee eens.”
“De rest is geboren uit omstandigheden, aangeleerd.”
 “Discutabel, maar kan.”
“Zelfs discutabel blijft er één feit over!”
 “En dat is?”
“Om de essentie van een mens te kunnen bereiken, de oorsprong van diens problemen, zult u eerst één ding moeten erkennen.”
 “Verlicht mij.”
“Wat ik al zei. ‘Zijn’. Om te weten wat een mens beweegt moet eerst bevestigd worden dat de mens ‘is’. Vandaar de vraag: Wat is de essentie van ‘zijn’? Voordat u mij kunt behandelen zult u eerst moeten weten wat ‘zijn’ is om na te gaan of ik er ben. En als blijkt dat ik er ben moet duidelijk worden op welke manier.”
 “Maar waarom zou ik zo ver gaan?”
“Omdat daar de oorsprong ligt. En zonder oorsprong zijn de gevolgen niet te achterhalen. De oorzaak van de problematiek zit in de gevolgen van de oorsprong.”
 ’Ik denk, dus ik besta.’ Die ken je wel?”
“Ja, maar wat als ik alleen in uw gedachten in deze vorm besta, maar het in de mijne compleet anders is?”
 “Maar we zitten hier nu toch?”
“Dat is beleving en als ik in uw gedachten besta kan het heel goed zijn dat ik er niet ben. Ergo, wat is de essentie van ‘zijn’?”
 Het recept voor antidepressiva werd gretig aangenomen. Al was ‘zijn’ subjectief, de beleving van een afgevlakte geest bleef een mooi vooruitzicht. Hulp zou hier niet vandaan komen, simpel omdat de ‘gestudeerde’ hulpverlener deze sprong niet kon maken. Niet kon bedenken of zich afvragen waarom ‘zijn’ niet vanzelfsprekend was. En daarom bleven ze in twee werelden leven.
“Bedankt voor uw tijd.”
 “Graag gedaan… denk ik.”
“Precies, daar gaat het om, denken. Tot een volgende keer misschien, als ik er denk te ‘zijn’.

Kain©

Optische Illusies Om Verward Van Te Raken

zaterdag 6 oktober 2012

Hemelse gedachte

De sterveling keek omhoog naar het blauw en dacht aan God. Hij vroeg zich af wie er beter af was: De eeuwig alom aanwezige die alle ellende keer op keer weer moest aanschouwen of degene die na een kleine eeuw afscheid kon nemen van alles.

En hoe langer de sterveling dacht, des te meer medelijden kreeg hij met de ongrijpbare entiteit. De zoon was gestorven voor zonden van mensen. En diezelfde mensen zagen dat als een goed excuus om iets minder scherp te zijn als het om 'naastenliefde' ging. Enkelen dachten dat Hij de mensheid verlaten had en misschien was dit wel zo. Maar werd de Almachtige hier zelf beter van?
Hij schiep de mens naar Zijn eigen beeld. En als ergens ver in het universum op één van de andere duizenden mogelijke Aardes weer een 'mens' werd neergezet was de kans op herhaling erg groot.

 Misschien dat er in de loop van de evolutie stappen gemaakt werden, waardoor de stervelingen uiteindelijk het Goddelijk begrip kregen. Maar om dit tienduizenden jaren af te moeten wachten. Tienduizenden jaren vol leed, verdriet, ziektes, tienduizenden jaren onvolkomenheid en wachten of het wezen, dat gemaakt was, de sprong naar energie en volmaaktheid ging maken. En de eeuwige vraag die Hij zich zelf moest stellen: 'Heb Ik nu lang genoeg gewacht? Is er nog hoop?'

 Hopen is geloven en geloven is hopen. Dus Zijn creatie gelooft in de hoop dat Hij bestaat, maar hoopt gaandeweg steeds meer dat geloof werkelijkheid is. En zolang de werkelijkheid geloof blijft, zal men meer gaan geloven in hoop dat de mens zelfredzaam is. Hoe zal dat voor Hem zijn? Blijft hij hopen dat Zijn kinderen gaan geloven of gelooft hij in de hoop dat het zich zelf reguleert? Zal Hij geduld uit kunnen oefenen? Tienduizend jaar op een eeuwigheid is niet veel, maar net als de mens die pijn heeft na een ongeluk kan een seconde uren duren. Duren tienduizend jaar dan een eeuwigheid? En hoe lang kan de Vader van de schepselen in zijn evenbeeld ellende en pijn verdragen?

 Het lichaam van de sterveling voelde tastbaar. De grond was werkelijkheid voor hem net als de zonden van hen die zijn bestaan vulde. De wetenschap dat het over enkele decennia voorbij was gaf hem rust. Mocht de hoop van het geloof waar zijn kwam hij ergens terecht en misschien wel in iets mooiers. En zo niet dan werd het erg stil. De onstervelijke bleef echter achter met de zonden en het lijden van hen die het leven van de sterveling belast hadden.

 De ogen richtten zich op de weg voor hem en de sterveling vervolgde het pad dat hij ingeslagen was. Een sterk gevoel van medelijden maakte zich van hem meester. Medelijden met de mens die zo hard probeerde God te zijn, terwijl God misschien liever mens wilde zijn. Een brede grijns begeleidde de sterveling op zijn pad naar niets, gevuld met pijn, maar voldaan door het gevoel van eindigheid.