zondag 28 oktober 2012

Ik 'ben', verward of niet?



Wat is de essentie van ‘zijn’? Denken dat je er bent, dat je bestaat. Rechtmatig of niet, dat doet er niet toe. Of alles om een mens heen goed waargenomen wordt is ook niet belangrijk.

“Wat is de essentie van ‘zijn’?”
 “Waarom wil je dat van me weten?”
“Het is een kernvraag.”
 “Een kernvraag, hoe bedoel je?”
“Precies zoals ik het zeg.”
 “Sorry, maar hier raak ik je even kwijt.”
“Om me kwijt te raken moet u me eerst gevonden hebben.”
 “Niet zo flauw zeg. Even geen raadsels.”
“Apart. U heeft gestudeerd toch?”
 “Ja, maar wat heeft dat er mee te maken?”
“Dan zou u moeten begrijpen wat ik bedoel.”
 “Met een logische aanloop wel, maar ik vraag je iets over vroeger en ineens kom je hier mee.”
“Niet ineens, is met elkaar verbonden.”
 “Zo komen we niet veel verder.”
“Anders gevraagd: Waarom zit ik hier?”
 “Dat is één waar ik antwoord op kan geven.  Je zit hier, omdat je ervaringen en gevoelens van het dagelijks leven te zwaar voor je zijn. Een uitweg zie je zelf niet en dus heb je hulp nodig.”
“Klopt. Maar voordat u die voldane grijns vasthoudt even het volgende.”
 “Goed, ga door. Daarna zal  ik op je brutale karakter ingaan.”
“Best. Heel simpel. Ik heb ervaringen en gevoelens die mij in een negatieve spiraal gebracht hebben. Dat voelt niet prettig en ik raakte het zelf niet kwijt, dus kwam ik bij u terecht. Niet mijn eigen keus wil ik er aan toevoegen.”
 “Een overbodige opmerking lijkt mij.”
“Er is veel overbodig, maar dat terzijde.”
 “Kom je nog tot een punt, want mijn begrip begint de grens te bereiken.”
“Dat is dus wat ik bedoel.”
 “Wat?”
“Begrip! Hoe kunt u begrip opbrengen voor een ander levend wezen, als u de essentie van ‘zijn’ niet eens kunt verwoorden?”
 “Hoe bedoel je?”
“Als u mij wilt helpen zult u op zoek moeten naar de kern van mijn persoon.”
 “Ben ik met je eens.”
“De kern van mijn persoon is niet de ervaring die mijn leven verziekt heeft. De kern is niet mijn gevoelsleven. Dat zijn gevolgen van.”
 “Zover kan ik je nog volgen.”
“De kern van mijn wezen begint met bestaan. Mee eens?”
 “Ja, mee eens.”
“De rest is geboren uit omstandigheden, aangeleerd.”
 “Discutabel, maar kan.”
“Zelfs discutabel blijft er één feit over!”
 “En dat is?”
“Om de essentie van een mens te kunnen bereiken, de oorsprong van diens problemen, zult u eerst één ding moeten erkennen.”
 “Verlicht mij.”
“Wat ik al zei. ‘Zijn’. Om te weten wat een mens beweegt moet eerst bevestigd worden dat de mens ‘is’. Vandaar de vraag: Wat is de essentie van ‘zijn’? Voordat u mij kunt behandelen zult u eerst moeten weten wat ‘zijn’ is om na te gaan of ik er ben. En als blijkt dat ik er ben moet duidelijk worden op welke manier.”
 “Maar waarom zou ik zo ver gaan?”
“Omdat daar de oorsprong ligt. En zonder oorsprong zijn de gevolgen niet te achterhalen. De oorzaak van de problematiek zit in de gevolgen van de oorsprong.”
 ’Ik denk, dus ik besta.’ Die ken je wel?”
“Ja, maar wat als ik alleen in uw gedachten in deze vorm besta, maar het in de mijne compleet anders is?”
 “Maar we zitten hier nu toch?”
“Dat is beleving en als ik in uw gedachten besta kan het heel goed zijn dat ik er niet ben. Ergo, wat is de essentie van ‘zijn’?”
 Het recept voor antidepressiva werd gretig aangenomen. Al was ‘zijn’ subjectief, de beleving van een afgevlakte geest bleef een mooi vooruitzicht. Hulp zou hier niet vandaan komen, simpel omdat de ‘gestudeerde’ hulpverlener deze sprong niet kon maken. Niet kon bedenken of zich afvragen waarom ‘zijn’ niet vanzelfsprekend was. En daarom bleven ze in twee werelden leven.
“Bedankt voor uw tijd.”
 “Graag gedaan… denk ik.”
“Precies, daar gaat het om, denken. Tot een volgende keer misschien, als ik er denk te ‘zijn’.

Kain©

Optische Illusies Om Verward Van Te Raken

zaterdag 6 oktober 2012

Hemelse gedachte

De sterveling keek omhoog naar het blauw en dacht aan God. Hij vroeg zich af wie er beter af was: De eeuwig alom aanwezige die alle ellende keer op keer weer moest aanschouwen of degene die na een kleine eeuw afscheid kon nemen van alles.

En hoe langer de sterveling dacht, des te meer medelijden kreeg hij met de ongrijpbare entiteit. De zoon was gestorven voor zonden van mensen. En diezelfde mensen zagen dat als een goed excuus om iets minder scherp te zijn als het om 'naastenliefde' ging. Enkelen dachten dat Hij de mensheid verlaten had en misschien was dit wel zo. Maar werd de Almachtige hier zelf beter van?
Hij schiep de mens naar Zijn eigen beeld. En als ergens ver in het universum op één van de andere duizenden mogelijke Aardes weer een 'mens' werd neergezet was de kans op herhaling erg groot.

 Misschien dat er in de loop van de evolutie stappen gemaakt werden, waardoor de stervelingen uiteindelijk het Goddelijk begrip kregen. Maar om dit tienduizenden jaren af te moeten wachten. Tienduizenden jaren vol leed, verdriet, ziektes, tienduizenden jaren onvolkomenheid en wachten of het wezen, dat gemaakt was, de sprong naar energie en volmaaktheid ging maken. En de eeuwige vraag die Hij zich zelf moest stellen: 'Heb Ik nu lang genoeg gewacht? Is er nog hoop?'

 Hopen is geloven en geloven is hopen. Dus Zijn creatie gelooft in de hoop dat Hij bestaat, maar hoopt gaandeweg steeds meer dat geloof werkelijkheid is. En zolang de werkelijkheid geloof blijft, zal men meer gaan geloven in hoop dat de mens zelfredzaam is. Hoe zal dat voor Hem zijn? Blijft hij hopen dat Zijn kinderen gaan geloven of gelooft hij in de hoop dat het zich zelf reguleert? Zal Hij geduld uit kunnen oefenen? Tienduizend jaar op een eeuwigheid is niet veel, maar net als de mens die pijn heeft na een ongeluk kan een seconde uren duren. Duren tienduizend jaar dan een eeuwigheid? En hoe lang kan de Vader van de schepselen in zijn evenbeeld ellende en pijn verdragen?

 Het lichaam van de sterveling voelde tastbaar. De grond was werkelijkheid voor hem net als de zonden van hen die zijn bestaan vulde. De wetenschap dat het over enkele decennia voorbij was gaf hem rust. Mocht de hoop van het geloof waar zijn kwam hij ergens terecht en misschien wel in iets mooiers. En zo niet dan werd het erg stil. De onstervelijke bleef echter achter met de zonden en het lijden van hen die het leven van de sterveling belast hadden.

 De ogen richtten zich op de weg voor hem en de sterveling vervolgde het pad dat hij ingeslagen was. Een sterk gevoel van medelijden maakte zich van hem meester. Medelijden met de mens die zo hard probeerde God te zijn, terwijl God misschien liever mens wilde zijn. Een brede grijns begeleidde de sterveling op zijn pad naar niets, gevuld met pijn, maar voldaan door het gevoel van eindigheid.


dinsdag 4 september 2012

Politiekigheidjes: compromissenland

 Het heeft even geduurd en ik raakte danig in verwarring door allerlei paaltjes langs mijn reisroutes met plastic zakkies er om heen of vakkundig afgeplakt, maar eindelijk ben ik eruit. Na de initiële gedachtenkronkel (hoe ziek kan je zijn) ‘goh, wat leuk, cadeautjes omdat ik wegenbelasting betaal ‘ viel het kwartje.

 De maximumsnelheid wordt verhoogd en wel in typisch Nederlandse compromisstijl. Bij vlagen briljant te noemen. Partij A (en een deel van het volk) roept: ‘We moeten de snelheid verhogen naar 130! Da’s beter voor de doorstroming!’ Partij B roept: ‘Ben je belazerd? Dat gaat ten koste van de lieveheersbeestjes en de overstekende naaktslakken in den Hollandsen zomermoesson!’ Partij C: ‘Maar door ’t lawaaaaaai gaat de verkooppries van mien huus naar benee, dus ’t mot niet te gek word’n nou?’

 En aldus geschiede. De bordjes werden onthuld. De verhoging naar 130 km/u een feit na een prachtige doorstroomtestperiode op trajecten in niemandsland (representatieve steekproef Steenwijk-Heerenveen…).  En nu mogen we ons gelukkig prijzen dat de doorstroming verbeterd is zonder dat er ongevraagd geplette stukjes fauna onder den auto verdwijnen en zonder dat de buurman met ’t prachtige koopboerderientien zien waarde ziet verdwijnen als den spreekwoordelijken sneeuw voor den zon.

 Hoe zit het dan? Welnu, we hebben stukjes met 130 km/u, stukjes 120 km/u en nieuwe stukjes met 100 km/u. Afgewisseld met stukjes 90 km/u (wegwerkdinkies), stukjes 70 km/u en af en toe de varianten 120 km/u tussen 6 – 19 uur en 130 km/u tussen 19 – 6 uur.

 Laten we hier nu wat Einsteiniaanse relativiteitsgedachtengangen en semi-wetenschappelijke calculaties op los komen we op twee varianten:
-bij bovengenoemde getallen een verlaging van de gemiddelde snelheid op ’s Heeren wegen naar   ca. 90 km/u (politionele boetecorrecties meegenomen).
-Laten we de 90 km/u stukjes en de 70 km/u stukjes weg (werkzaamheden en ringeloren) komen we op een ca. 120 km/u wat een verhoging/verlaging van net niets betekent.

 Partij A koketteert er vrolijk op los: ‘Zie we hebben de doorstroming verbeterd door verhoging van de maximumsnelheid!’
Partij B blij: ‘gemiddeld hebben we een verlaging bereikt waardoor de naaktslakkenpopulatie na decennia eindelijk weer aan kan groeien!’
Partij C: ‘Mien huus is toch in waarde daalt door die lillijke gluudswallen. Maar ik heur ’t net, dus dat skeelt nou?’ 

 Iedereen blij, het volk gediend. En de verkeersveiligheid omhoog , omdat den automobilist een stukje alerter moet worden. Bordje 130! Gas! Drie kilometer later bordje 130 tussen 19-6 uur! Remmuh. Twee kilometer later, gas, weer 130! Ships, vijf kilometer later ‘remmuhhhh’ 100 km (yep, op/afritding dus effuh oplettuh hè). Drie kilometer later 120 tussen 6 – 19 uur (kwestie van perceptie: als ik omgekeerd leef lees ik tussen 19 – 6 uur en mag ik knallen, alleen het CJIB heeft geen perceptie). Even goed kijken, bordje autoweg, aha, 100 kilometertjes. Fuck de bevers! Wegwerkzaamheden. Terug naar 90 dus remmuh. Twintig kilometer later, daar issie weer 130! Gas! O jee, even kijken of er zeker weten niet staat tussen 19 - 6 uur. Nope, ik mag los, trappuh! Met een euforisch gevoel mag ik dit zeker anderhalve kilometer volhouden. Dan moet ik zwaar in de ankers, want ik nader de ring ener bebouwde kom.  

 Zo zie je maar dat er in een democratische rechtsstaat ondanks politieke voorkeuren toch aan ieder gedacht wordt. En ik voel me gewoon vet scherp, concentratie super! En die botsingen om mij heen komen in ieder geval niet door mij. Als ze nu ook nog stapelweilanden gaan uitvinden zijn de biologische boeren gered en kan ’t koevolk rustig wandelen zonder dat ze bedreigd worden door de groeiende wereldbevolking. Utopia is on it’s way!

woensdag 22 augustus 2012

Eindelijk pensioen


2030

 

Voorzichtig keek hij om de hoek door de deuropening naar de kleine Jelle. Het kind zat stoïcijns met zijn lego te spelen zonder enige aandacht voor zijn omgeving. Er werden verschillende stapels gemaakt van telkens 10 blokjes hoog. En als hij dan 10 stapels had gemaakt haalde hij ze een voor een weer uit elkaar en begon opnieuw. Vader Harm wist dat hij zijn zoon dan niet moest storen, ook al kwam hij net thuis van zijn werk. Wanneer Jelle zo bezig was en hij werd onderbroken knapte er iets in de kleine jongen en ging hij volledig door het lint. De lego en alles wat er dan in de buurt was werd opgepakt en keihard weggegooid. Met een hoge stem begon het kind dan te krijsen en zou daar de hele avond en nacht niet meer mee ophouden. In het begin wist Harm niet precies hoe hij daar mee om moest gaan, maar na verloop van tijd had hij zich leren aanpassen. Het gebeurde nu nog maar eens in de week dat de jongen hysterisch werd.

Zachtjes sloop Harm naar de keuken om een flesje bier uit de koelkast te pakken, ging naar de woonkamer en zette zich gemoedelijk neer op de bank. Met een zachte zucht liet hij zijn voeten op de salontafel rusten en zocht naar de afstandbediening van het plasmascherm. Nadat hij gecontroleerd had dat het volume zacht stond klikte hij het apparaat aan. Een klein geluid liet hem schrikken. Met grote ogen keek hij over zijn schouder en luisterde ademloos. Het was het geluid van legoblokjes die weer van elkaar af getrokken werden. Harm wist weer hoe hij moest ademen en probeerde zijn spieren te ontspannen en zijn aandacht op de televisie te richten.

Eigenlijk had Jelle helemaal niet thuis moeten wonen wist hij, maar door de bezuinigingen een aantal jaren geleden op maatschappelijk werk kwam hij niet in aanmerking voor vergoeding van opname. En omdat Jelle niet opgenomen kon worden mocht de jongen ook niet in therapie. De therapie was het enige dat er voor kon zorgen dat de kleine man uit zijn isolement getrokken zou worden. Morgen zou Harm nog eens proberen of het mogelijk was geld los te krijgen voor een zorgboerderij. Een paar keer eerder had hij dat geprobeerd, maar omdat zijn inkomen net op de grens tussen beneden-modaal en modaal lag werd het steeds afgewezen. Bij de ene ambtenaar zat hij net boven de grens van het toetsingsinkomen en bij de andere ambtenaar er net onder. Maar als hij er net onder zat en euforisch de aanvraag indiende was er weer een andere ambtenaar die het toch weer afwees.

Zijn vrouw Tiny lag al op bed. Of al, alweer was een betere term. Sinds twee jaar was ze overspannen verklaard en de relatie was behoorlijk achteruit gegaan. Eigenlijk vanaf de geboorte kon ze niet goed omgaan met de afwijkingen van Jelle. In het begin begon ze ook met schreeuwen, waarop het kind harder begon te krijsen, zij begon te huilen en het kind nog harder begon te krijsen. Ondanks alle pogingen lukte het haar niet om zich aan te passen aan de jongen. Regelmatig maakte ze de fout om de kamer binnen te lopen in een poging de vuile was uit zijn kamer te halen. En natuurlijk net op de momenten dat hij stapeltjes aan het maken was. Een paar jaar lang kon ze het nog volhouden, voordat ze knapte. Zo goed en zo kwaad als het ging probeerde Harm de twee uit elkaar te houden. Het lastige was dat hij overdag moest werken en dan geen toezicht kon houden.

 

2057

 

Harm sloot de deur van zijn kantoor achter zich. Eindelijk kon hij met pensioen, eindelijk kon hij rustig genieten. Op zich had hij zijn werk als chemisch analist met plezier uitgevoerd, maar de constante dampen van de verschillende chemicaliën hadden wel op zijn gezondheid gewerkt. Het ademen ging met piepen gepaard en hij rochelde iedere ochtend na de koffie allemaal slijm op met een vreemde kleur. Net als anderen had hij gehoopt op zijn 65ste met pensioen te kunnen gaan en hier had hij ook een aanvraag voor ingediend, maar de ambtenaar had besloten dat zijn beroep niet onder de zware beroepen viel. Officieel was het een kantoorbaan en fysiek en mentaal niet zwaar. Uiteraard had Harm al veel eerder willen stoppen, zodat hij zijn volledige tijd aan Jelle en zich zelf kon besteden, maar hiervoor had hij zich niet kunnen bijverzekeren. De kosten van de premies waren nodig voor de medicatie van zijn zoon, omdat de vergoedingen in 2032 uit het Ziekenfondspakket waren gehaald. En aangezien Jelle een geestelijke afwijking had, moest Jelle eerst onderzocht worden door een therapeut en dan een diagnose krijgen, voordat hij in aanmerking zou komen voor vergoeding. Maar hiervoor was opname nodig en Jelle kwam niet in aanmerking voor opname, omdat er geen capabele maatschappelijk werker beschikbaar was.

Nadat hij thuiskwam wierp Harm voorzichtig een blik langs de deur van Jelle’s kamer. De man zat rustig op de grond stapeltjes van 10 damstenen te maken en als hij 10 stapeltjes van 10 had, haalde hij ze weer van elkaar af en begon opnieuw. In alle stilte sloop hij naar de woonkamer. In de afgelopen jaren had hij geleerd dat hij Jelle niet moest storen, want als hij dat wel deed ging de man door het lint. Alles wat in zijn buurt stond werd dan opgepakt en weggesmeten en als Harm zelf in de buurt kwam betekende dat een bezoek aan de huisarts.

Maar goed, eindelijk kon Harm tot rust komen. Alle tijd die er nu was kon hij samen doorbrengen met Jelle en met een beetje geluk konden ze nog wat leuke dingen met zijn tweeën ondernemen.

 

2058

 

Tiny keek bedroefd naar de grafsteen. ‘Hier rust Harm Tadema’ stond er in sierlijke letters op geschreven. De chemische dampen en de stress rondom de verzorging van zijn zoon Jelle hadden een grotere impact op zijn hart gehad dan hij zelf door had. Op een ochtend dat Jelle door het lint ging (Harm had een van de damblokjes van de vloer op tafel gelegd) en Harm kwaad tekeer ging tegen zijn zoon viel hij spontaan neer om nooit meer op te staan. Een paar dagen later werd hij door een deurwaarder gevonden, die samen met de politie de nog openstaande huur kwam innen. Jelle had rustig in de hoek gezeten met zijn damstenen, stapeltjes van 10 aan het maken tot hij 10 stapeltjes van 10 had. Daarna haalde hij ze weer van elkaar af en begon weer opnieuw.

Ook al waren hij en Tiny 20 jaar geleden al gescheiden, ze miste hem wel. Het was een lieve man geweest. Hij had haar echter teveel op laten draaien voor de zorgen van Jelle, omdat hij vaak lang moest werken. Ze had er al vaker op aangedrongen dat hij eerder moest stoppen, dan was alles waarschijnlijk anders gelopen. Maar hij bleef altijd maar zeggen dat het niet kon. Ten einde raad had ze hem verlaten en was gaan samenwonen een succesvolle zakenman. Ook deze man had aan haar uitgelegd dat het voor Harm helaas niet anders kon, maar ze bleef er bij dat waar een wil is, een weg moest zijn. Met een traan in haar ooghoek nam ze afscheid van de vader van haar kind. Jelle was meegenomen door maatschappelijk werk, omdat ze haar moeder niet in staat achtten voor het kind te kunnen zorgen. De man werd opgenomen en kreeg therapie.

 

2062

 

Eindelijk was Jelle dan zover, hij mocht begeleid zelfstandig wonen. Het was een lange weg geweest, maar met behulp van medicijnen waren zijn uitbarstingen eindelijk overwonnen. Er was zelfs een vrouw in zijn leven gekomen en het ging heel voorzichtig, stapje voor stapje, maar het leek warempel bijna een relatie te worden. Regelmatig ging hij samen met een begeleider, naar het graf van zijn vader en deze keer was het ook niet anders. Of toch?

‘Ik wou dat je me nu had kunnen zien pa, ik heb een hele leuke vrouw ontmoet’, zei Jelle.

zaterdag 18 augustus 2012

Geloofsuitinkje


O lieve Heer,

Het is mij om het even
Maar gun mij in dit leven
Dat wat rijken anderen niet geven

Laat hen sidderen en beven
Door ons verderfelijke armelui
Veel bier en lekkere wijven te geven

Op die manier blijft het niet kleven
Dat armelui de miljonairsteven
niets zouden gunnen om naar te streven

Amen

P.S.:
En als een rasechte altruïst
zal de miljonairsman uitgedaagd
triomfantelijk maar toch geplaagd
uitroepen: ik heb naast de pot gepist
Daarna verwilderd zichzelf gevraagd:
Wat heb ik toch zo node gemist
Da’k door een lelijk wijf gedaagd
Aan ‘t altaar naar boven ben gevist

zondag 29 juli 2012

Bundeltje

Waar geschreven wordt liggen drukpersen op de loer. En als de woorden dan gegrepen worden op papier is dat de eerste keer toch bijzonder.

'Geboorte van een toekomst' en 3 gedichten hebben een plaatsje gekregen in de verhalen/gedichtenbundel nummer 6 van WriteHistory.



zondag 1 juli 2012

Krijg de...

  “Had je ze niet beter allebei kunnen verwijderen?”
  “God, meis, wat erg, gelukkig heb je er nog één over.”
  “Hoe gaat het nu met je? Ow, niet zo? Nou ik begrijp helemaal wat je bedoelt! Laatst moest ik wachten op de uitslag van mijn scan of het middenvoetsbeentje nu werkelijk gebroken was of niet. Slopend is dat.”
  “Nee, nee, je kan echt niet mee. Hou op zeg, jij moet rustig aan doen!”
  “Nou, nu je het er over hebt, weet je wat ook zo erg is? De dochter van mijn schoonzus heeft vorig jaar…”

 Iedereen kan doden. Echt waar! Iedereen! Kun je daar geen voorstelling van maken? Weet je waarom? Heeft te maken met de wereld waar je in leeft. Teveel tijd om na te denken. Teveel  luxe, te weinig niets.
 “Dat snap je toch  niet? Euthanasie, verschrikkelijk, wij zijn toch niet degenen die over dood en leven mogen beslissen?”
 “Nou, sommige omstandigheden…”
 “Snap ik wel, maar daarom kun je nog niet besluiten dat iemand bewust doodgemaakt mag worden, dat is ver boven onze pet.”
 “Maar…”
 “Ik weet, maar dat gaat echt te ver. Is het alweer zo laat? Vanavond een vergadering van de partij. Ze willen de welgestelde mensen meer belasten, maar kom op zeg, we werken er voor toch?”
 Misschien dat niets een mens goed zou doen. Iets waarschijnlijk ook. Een dosis besef dat alles wat lijf en leden is fragiel en nutteloos wordt als het niet meer groeit als moet. Als voorgeschreven.
 “Ben je nu helemaal gek dat je rookt?”
 “Hallo, wat maakt dat nu  uit?”
 “Wat maakt dat uit? We proberen je te helpen! En zo heeft dat natuurlijk geen zin! Als je niet je best er voor wilt doen komen we er natuurlijk nooit!”
 “Maar jullie zeiden dat met alle therapieën het hooguit met een maand gerekt kan worden en…”
 “Minstens met een maand! En iedere dag die je gegeven wordt is er één extra met een kans op een oplossing! Maar als je daar geen inzet voor wilt tonen heeft het geen zin natuurlijk!”

 De mens die het beter weet heeft altijd de uitgang naar het gezonde materiële leven.  Daar waar pijn  enkel financieel is, waar emotie enkel verlangen is. Verlangen dat verward wordt met hebberigheid. Hebberigheid met moraal en moraal moet overgebracht worden op hen die het niet hebben.
 “Drink jij? Dat kan toch helemaal niet met die medicijnen? Ik begin bijna te denken dat je kinderen gelijk hebben. Het lijkt er soms wel op of je de vernieling in wilt!”
 De moraal van op hun plaats vibrerende cellen, kleine minuscule delen van het lichaam die reageren zoals ze moeten. Die groeien en herstellen op de manier die van hen verwacht wordt. Gevuld met genetische codes en aangeleerde beleefdheden en manieren. Met overtuigingskracht de moraal van gezondheid opdringen aan hen die er roekeloos mee omgaan. Gestudeerde mentaliteit zonder inzicht. Intelligentie zonder beleving. Ben ik intelligent omdat ik tot tien kan tellen? Of ben ik intelligent omdat ik tot tien kan tellen, maar weet dat er na negen niets meer is?

 “Zou je dat nu wel doen? Als je zo’n stuk reist ben je doodmoe en moet je weer dagen bijkomen. Lijkt me niet verstandig, dus je blijft gewoon thuis.”
 “Maar het lijkt me juist leuk om mijn zus weer eens te zien. Het is…”
 “Als ze je zo graag wil zien had ze ook hier heen kunnen komen. Een beetje begrip voor de situatie is toch niet teveel gevraagd?”
 “Ze is een maand geleden nog geweest en het lijkt me juist leuk om…”
 “Ze denkt alleen maar aan zichzelf en in jouw situatie kan je niets hebben, dus gaat niet gebeuren!”
 Andere mensen begrijpen altijd zo goed hoe het is. Ze weten alles beter en hebben het beste met je voor. Stel je voor dat één dag plezier een week pijn en ellende tot gevolg heeft. Dat een sigaret roken je leven van een maand met twee dagen verkort. In die twee dagen kan tenslotte net het ultieme medicijn uitgevonden worden. Gezonde mensen weten het beste hoe het is om met ziekte om te gaan, zij hebben tenslotte een levensvorm gevonden die hen in stand houdt. Wie ben ik dan? En als men niet gezond is bestaat er wel een God of een ander lichtgevend wezen dat duidelijk maakt dat lijden een onderdeel van zijn is. Gelukkig zijn er velen die mij daar op wijzen.

 “Mevrouw?”
 “Ja, knul?”
 “Gaat u dood?”
 Niets zo heerlijk als de openheid van een kind. Heerlijk. Ja, ik ga dood! Hartstikke dood! Niet een klein beetje, niet een heel klein vleugje, maar echt mega, hartstikke dood!
  “Dan kunt u ook geen plezier meer maken zeker.”
  “Ik wil wel plezier maken, jongen. Maar dat mag ik van anderen niet.”
 En waarom snapt een kind vaak wel wat onbegrijpelijk geacht wordt?
  “Maar als u toch weet dat u dood gaat moet u toch plezier maken? Zoveel mogelijk toch?”

  Ieder mens kan doden. Daar ben ik van overtuigd. Geef een mens de omstandigheden, de gevoelens, de gedachten en het lichaam van de ander doet er niet meer toe. Ik pak hen die mij kooien beet bij de nek, kijk ze neerbuigend aan, en draai hard. Het gekraak van botten en het verschuiven van wervels vergezeld van een laatste adem teug doet mij goed. Het keukenmes dat ik niet mag gebruiken, omdat ik mij zo snel verwond, snijdt egaal, soepel door het lichaam van hen die mij remmen. De huid trek ik van hun lijven af en parmantig wrijf ik de lappen van hun vel over mijn lichaam. Ik smeer de restanten van morele verworpenheid uit in rode strepen over mijn éne borst, streel mijn andere en bedenk mezelf dat ik nog steeds een halve vrouw ben.

 “Ik hoop dat u nog een beetje plezier kunt maken. Dag!”
 Dag. Niet tot ziens, gewoon dag. Terwijl ik de verpleegsters, vrienden en familie laat beleven wat het is om pijn te hebben, hoe het is om langzaam dood te gaan, kijk ik vertederd naar het jongetje dat de bus verlaat. Inderdaad, niet tot ziens, gewoon dag. Het besluit om de buurvrouw met een aantal haken aan een zelfgebouwd kruis op te hangen om te zorgen dat ze in ieder geval nog een paar dagen in tergende onzekerheid verkeerd of ze mag sterven of niet, wordt vergezeld van de blijdschap hem ontmoet te hebben.

 Ieder mens kan doden en ik dood ze allemaal. Ik maak ze af, zorg dat ze lijden, geef ze stigmata als ze geloven en laat ze wensen en hopen dat ze zo snel  mogelijk een eind aan hun leven kunnen maken. En zelf? Ik besluit moraal te verwerpen. De nicotine van de sigaret die ik inhaleer voelt verlichtend, de sterke drank die mijn keel streelt voelt verzachtend. En als ga ik nu al die kansen mislopen op een potentieel magistraal wonderlijk medicijn, ik geniet even. En wat mij betreft, wat mij betreft, kunnen ze allemaal de ……. krijgen. Nee, ik zeg het niet hardop, maar ik denk het wel. Heel erg misschien, maar het voelt wel lekker.

zondag 24 juni 2012

Leven...


Leef ik nog?

Ja, blijkbaar wel. Ik adem, ik denk en normaal is het ‘ik denk, dus ik besta’ en als ik besta moet ik wel leven. Alhoewel, een tafel bestaat ook, maar is eigenlijk niet in leven. Lastig. De pijn die mijn lijf voelt is wel echt. Die zou ik niet voelen, denk ik, als ik niet zou leven. Volgens mij wordt het ook weer tijd om even te gaan zitten. Een uur hier op bed en de pijn begint toch weer wat teveel te worden. Hoe zal ik dat doen? Even denken. Als ik de verpleging wil hebben moet ik op de rode knop drukken. Maar de rode knop zit aan de rechterkant van het hoofdeinde van het bed. Dus moet ik die met de linkerhand indrukken, maar daarvoor moet ik naar rechts draaien. En dat lukt niet. Ik kan mijn arm niet verder bewegen dan net schuin voor mijn borstkas, verder wil die niet. Met rechts lukt ook niet, want die krijg ik helemaal al niet omhoog. Toch moet ik het bed uit.

Een klein aanloopje, beetje naar links rollen en dan weer terug naar rechts? Ach nee, dan zit ik weer met dat infuus, dat is net te kort en ligt een beetje dubbelgevouwen onder de staander. O mijn God, wat doet dit pijn, kan dan even iemand mij helpen? Als ik even rechtop zit is het in ieder geval weer draaglijk. Eens even denken. Dat lukt ook niet al te goed. Man, hoe zou het zijn zonder al die medicijnen? Als ik nu nog zoveel voel moet het zonder medicijnen wel helemaal verschrikkelijk zijn. Of komt het misschien juist ook dóór die medicijnen? Nee, de artsen zeggen dat het zo goed is en dat het helpt. Dan moet het toch goed zijn? Toch proberen uit te vogelen hoe ik nu dat  bed uit kom.

Idee! Eerst de benen buiten boord en dan er voorzichtig uitglijden. Dat moet een optie zijn. Wel eerst even aan de infuusslang trekken anders knapt die misschien. Wel voorzichtig, want ik krijg er zo snel blauwe plekken en bloeduitstortingen van. Nog steeds geen verpleging en de buurvrouw ligt ook nog diep te slapen, dus daar heb ik ook niets aan. Gewoon maar proberen en hopen dat lukt. Gush, wat zijn ze opgezwollen, vooral die onderbenen en enkels. Dan staan mijn schoenen daar nog wel netjes te wachten bij mijn nachtkastje, maar volgens mij kan ik die nooit meer aan. Wel grappig eigenlijk, net een klein varkentje op damesschoenen. Eerst het rechterbeen schuiven. Ja, dat gaat. Nu het linkerbeen er achter aan. Ja gaat ook. Ooooh, mijn rug, kom op, even volhouden. Auw, auw, auw, even doorschuiven. Doorzetten! Kom op kont! Bewegen! Ja! Gelukt!

Niet zo hard bijten, daar krijg ik hoofdpijn van. Nog even doorzetten, kont er af schuiven en dan proberen wat rechtop te blijven. Bijdraaien. O mijn God, waarom die pijn? Waarom? Kom op! Wat was mijn idee ook alweer? Eerst benen, dan kont en dan….. Auw! O alsjeblieft, kan er iemand komen helpen? Gewoon even klein beetje optillen, dan voel ik mijn buik niet meer en heb ik wat minder last van de rug. Alsjeblieft! Even doorzetten, kom op! O ja, dat was het! Lichaam nog iets bijdraaien en met mijn ellebogen op het bed leunen. Klein stukje nog. Ja! Gelukt! Even uitrusten nu. Ha, ha, ha, het is maar goed dat de verpleging er nu even niet is, want dit zal wel een heel raar gezicht zijn. Even diep ademhalen en dan gokken dat de stoel op de juiste plaats staat. Dom zeg, ben ik helemaal vergeten waar de stoel ook alweer stond.

Had ik het infuus nu wel aangetrokken? Even kijken, ja, gelukkig. En dan nu even een kleine afzet, voordat mijn ellebogen te zeer gekneusd zijn van het leunen. Is het alweer bijna tijd voor de pillen? Heb ik het doosje al wel klaar gelegd? O nee, dat was tijdens het eten en het is nog geen etenstijd. Toch? Drie, twee, één en nu! God zij dank, de stoel staat er nog.
 Nu even op adem komen. Even de handen onder mijn hoofd, anders moet ik dat weer in de nek bezuren. Wat zie ik er toch opgeblazen uit. Welke van die pilletjes deed dat ook alweer? Het lijkt wel bubblegum dat de bellen pas in de buik blaast. Ach heden, is het schort ook weer open gevallen en nu zit ik net op een van de hoeken. Ach wat ook, de doktoren hier hebben al wel meer van me gezien. Het kan me ook niet meer schelen. Als er ooit nog een keer iemand langs komt kan dat wel even goed gedaan worden. Hoe laat is het nu? Bijna bezoekuur? Dan moet ik wel toonbaar zijn natuurlijk! Straks ziet mijn bezoek of dat van de buurvrouw mij zo zitten! Even op de rode knop drukken. Ach verdorie, daar kan ik nu natuurlijk helemaal niet meer bij. Dan moet ik weer terug het bed in. Laat maar eerst, ik ben nu moe. Even wat dommelen. Slapen zal toch wel weer niet lukken. Die vervloekte pijn ook. Waarom moet dat ook overal zitten? In ieder vezeltje? Ho ho, niet klagen, je bent er nog! Toch?

Even dommelen en bedenken wat ik straks ga doen. In het kastje lag nog een leuk boek, misschien dat? O nee, dan krijg ik na twee regels alweer pijn in het hoofd van het staren. Radio luisteren dan? Gaat ook niet, de oren zijn sinds de laatste behandeling gevoeliger geworden. Verdorie en als ik het nu eens zachtjes probeer? Nee gaat ook niet, had ik gisteren al gedaan en dat heb ik de hele nacht geweten. Handwerk? Zou misschien nog kunnen. Even de vingers tegen elkaar aan drukken. Ja, dat zou moeten kunnen. Ach verrek, nee toch! Ik heb de spullen niet hier liggen! En ik had het ze nog zo gevraagd! Of toch niet? Ben ik dat dan toch vergeten? Nee, zij hebben er vast niet aan gedacht, dat is altijd zo. Of misschien...? Ik vraag het later wel even als ik er om denk.

Kijk eens aan, ze hebben hier wél verpleging! Kunnen zij me mooi even helpen met mijn schort en misschien ook even de kwijl uit mijn mondhoek halen, want daar heb ik zelf even de kracht niet meer voor. Dat leunen op de ellebogen is toch weer slopend. Hebben ze nu ook al eten bij zich? Maar het bezoekuur moet toch nog beginnen? Even op de klok kijken. Waar is die klok ook alweer. Ach ja, dat is ook zo, mijn horloge ligt op het kastje vlak voor de rode knop. Nou dan zal het wel etenstijd zijn. Maar als het etenstijd is, waar is mijn bezoek dan? Of zijn die al geweest. Ik vergeet ook zoveel door die verrekte pijn en die domme medicijnen. Ik weet het ook allemaal even niet meer. Even aan de verpleger vragen hoe laat het is. Lukt niet. Kom op nou, alleen maar ‘hoe laat is het?’. Nee helaas, te moe, kan niet praten. Later maar even vragen, als ik het niet vergeet. Eerst even rustig zitten, dit is een stuk beter. De verpleger zegt ook iets, even concentreren.

“Mevrouw! Bent u nu helemaal gek geworden? U moet wel in uw bed blijven! Het is heel belangrijk dat u rust krijgt! Ik zal uw sapje even neerzetten en dan zal ik u snel weer terug leggen.”

Het zout op mijn lippen voelt op een gekke manier prettig. Ik ben nog niet vergeten dat ik kan huilen…

donderdag 14 juni 2012

De duivel grinnikte...


De monotone, schelle geluiden van de accordeon verdwenen langzaam in de aanzwellende cadans van het treinstel dat het station binnenreed. Ondanks dat niemand meer iets kon horen bleef hij rustig door spelen. Een keuze had hij ook niet, als hij zou stoppen met spelen zou hij zijn handen niet meer in beweging kunnen krijgen door de kou. Het lukte hem nu nog maar net de vingers dusdanig krom te houden dat hij de toetsen in kon drukken en het muziekinstrument heen en weer kon bewegen. Op die manier stroomde er net genoeg bloed door de handen zonder dat hij hoefde te stoppen. De toppen deden wel pijn en waren wit uitgeslagen en bij iedere aanraking wilde hij wel gillen, maar ondanks dat moest hij volhouden. Rust was geen optie.

 Met luid gekraak en gepiep wurmde het voertuig zich tussen de perrons om sissend tot stilstand te komen. Een zachte plop en de deuren van de metro schoven open, gevolgd door een massa voortdenderende voetstappen. Goed en slecht geklede mensen, met of zonder tas, doelgericht lopend of rustig keuvelend, ze deden allen hun best de trein zo snel mogelijk te verlaten. Onder de flauwe verlichting van de stationslampen vormden ze spookachtige schimmen op doorreis van de ene naar de andere wereld. Een paar van de lampen aan het plafond flikkerden en het stroboscopisch licht viel af en toe op de gezichten. Een roodharig meisje met een pokdalige huid en een warme glimlach lichtte op. In een fractie van een seconde ging het licht uit en weer aan. In het volgende plaatje keek ze bedenkelijk naar de jongen die naast haar liep. De zakenman daar achter had een geïrriteerde blik in zijn ogen, want het stel voor hem blokkeerde zijn haastige tred naar de roltrappen. Onder een andere lamp zag hij een oude vrouw die een koffer op wieltjes achter zich aan sleepte. Ze keek angstig om zich heen, druk zoekend naar een rustig pad binnen de menigte. Links en rechts werd ze aangestoten door verschillende mensen, die haar bestaan volledig leken te negeren. Na een aantal keren bijna te zijn omgevallen vond ze eindelijk rust op het moment dat het grootste gedeelte van de mensen door de poortjes waren vertrokken. Er leek een sprankje opluchting in haar ogen te verschijnen, maar goed kon hij dat niet zien, doordat het licht op dat moment uit ging.



 ‘Hey idioot, ben je hier nog steeds? Rot toch eens op man, met die kutherrie van je!’ Een groep jongens rende voorbij in een laatste poging de metro nog binnen te komen. Met zijn ogen scherp op ze gericht en rustig doorspelend volgde hij ze tot hij zeker wist dat ze de trein binnen waren gestapt. Een vrouw was nog bezig haar kinderwagen achteruit het treinstel uit te rijden. Het kind begon onbedaarlijk te huilen door het stoten van lichamen tegen de wagen die hierdoor bijna omviel. Zelf kreeg ze een fikse schouderduw en slaakte een kreet van pijn.

‘Kunnen jullie niet uitkijken, verdorie?’

‘Hou je bek, jij vieze slet, anders komen we weer naar buiten!’

Met een abrupte beweging trok ze de kinderwagen de trein uit en door het stuiteren op het perron ging de baby nog harder huilen. Met een mengeling van angst en kwaadheid in haar ogen draaide ze zich snel om naar de uitgang. Daar keek ze nog even om en toen ze zeker wist dat de deuren dicht waren stak ze haar middelvinger op naar de luidruchtige jongeren. Eén van hen maakte een schijnbeweging als zou hij naar de deur gaan en deze weer open doen. Van schrik draaide ze zich om en zocht paniekerig naar het pasje om de poortjes te openen. Nadat ze met trillende handen het mechanisme in werking had gezet verdween ze snel naar de oppervlakte. De accordeonspeler vroeg zich af wat een vrouw met kind op dit tijdstip hier nog deed. Er zou zeker een reden voor zijn, maar een beetje vreemd was het wel.



 Het was de laatste metro die deze dag het station aan zou doen. Daarom stapten er ook niet meer zoveel mensen in. Het perron was leeggelopen en terwijl hij met een van zijn handen langs zijn opgezwollen gezicht streek bedacht de man zich dat het tijd werd om een slaapplaats te zoeken. Wel een warme, anders zou hij morgen niet kunnen spelen. De trein verdween in de tunnel op weg naar de volgende halte en nam de groep jongens mee het duister in. Dit waren meer kinderen met een grote mond dan dat ze daadwerkelijk iets zouden doen wist hij, maar toch hield hij ze altijd goed in de gaten. Je wist het maar nooit tenslotte. En het zou hem niet nog een keer overkomen had hij zich voorgenomen. De cadans van de trein was verdwenen en de accordeonspeler staarde nog even naar het donkere gat van de tunnel. Rillingen liepen over zijn rug, omdat hij altijd het gevoel had dat er iemand vanuit het nachtelijke duister naar hem zat te kijken. De duivel misschien wel, die hem zijn hele leven al achtervolgde dacht hij. Met zijn gevoelloze vingertoppen probeerde hij minutenlang tevergeefs de riempjes van het muziekinstrument vast te maken. Uiteindelijk besloot hij het apparaat maar aan het hengsel vast te houden en het zo met zich mee te slepen. Wel voorzichtig, want het moest niet beschadigen. Eindelijk tijd om te slapen. Morgen, vroeg in de ochtend bij het aankomen van de eerste metro, zou hij hier weer zijn. De opbrengst van vandaag was niet geweldig geweest, maar het was in ieder geval weer iets. Was er maar wat meer geld om de accordeon te laten stemmen, dan kon hij zeker veel meer verdienen dan nu.



 Het station waar hij nu verbleef was een minder goede plek om op te treden dan de vorige. Het was voor hem helaas niet mogelijk terug te keren. De beelden stonden hem nog glashelder voor ogen. Ook die avond was de laatste trein net geweest en staarde hij naar zijn duivel in het duister. En alsof deze door had dat er naar hem gekeken werd kwamen er een aantal mannen aan lopen die zonder wat te zeggen zijn pet met geld van de vloer oppakten. De accordeon had hij snel aan de kant gezet en op het moment dat hij op zou staan kreeg hij een harde trap in zijn gezicht. Zijn lichaam viel achterover en hij stootte zijn hoofd tegen de betonnen muur achter hem. De koude vingers krabbelden op de vloer en probeerden houvast te vinden om weer op te staan. Een beetje wazig keek hij naar zijn belagers en zag de schaduw van een voet op zich afkomen. Met een luide bons knalde zijn hoofd opnieuw tegen het beton. Op de achtergrond kon hij nog net schreeuwende stemmen horen, waarop één van de mannen tegen de anderen zei: ‘kom op, wegwezen!’ Zijn schedel kraakte toen hij voor de derde keer geraakt werd. Hij voelde dat er in zijn jaszakken gegraaid werd voordat de voetstappen zich snel verwijderden en hij wegzakte in het donker van bewusteloosheid. En al zijn geld, al zijn geld, waar hij maanden voor gespeeld had, al dat geld was in keer weg!



 Nog maar enkele tientallen euro’s en hij had voldoende bij elkaar verzameld om een treinkaartje te kunnen kopen. Een maand, misschien anderhalf. Eindelijk zou hij dan afscheid kunnen nemen van zijn accordeon en naar huis gaan. Terug naar zijn vrouw, terug naar zijn dochtertje. Hoe lang was het al geleden? Twee jaar, drie jaar, dat hij ze voor het laatst in de armen gesloten had? Was alles nog goed met ze? De dag dat hij vertrokken was ging het al heel slecht met zijn vrouw. De straling van het ongeluk met de kerncentrale in Tsjernobyl had zijn sporen bij haar achtergelaten. Ondanks dat hij een goede baan had waren de kosten voor medicijnen en voor het ziekenhuis vele malen hoger dan zijn inkomen en na verloop van tijd moest de man op zoek naar oplossingen. Die avond in het plaatselijke café, waar hij dronken was geworden om zijn zorgen te vergeten, ontmoette hij een paar dorpsgenoten die hem vertelden dat er in Nederland werk te krijgen was. Ze zochten dringend mensen om in de kassen te werken en de beloning was goed. Volgens sommigen zo goed dat je als een rijk man weer terug zou komen.

De volgende dag herinnerde hij zich niets meer van dit gesprek, maar het bleek dat hij had toegezegd mee te gaan. Een auto stopte met piepende remmen voor de deur van zijn huis. Er werd op de deur gebonkt en ‘Open doen! Open doen!’ geroepen. Nog wazig van de kater deed hij de deur open om direct door iemand bij zijn kraag gevat te worden. Ze sleepten hem de deur uit, duwden hem de auto in en degene die nog op de achterbank zat hield hem stevig vast. Zijn vrouw was wakker geworden van het tumult en stond bij de deuropening, haar hoofd nog onbedekt en de resten van haar vroeger weelderige haardos nog zichtbaar. Zo vertoonde ze zich nooit in het openbaar, was zijn eerste gedachte, terwijl zij naar buiten probeerde te rennen. Een van de mannen pakte haar ruw bij de armen beet, gaf haar een stomp in haar maag en duwde haar terug door de deuropening, waar ze hard op haar rug viel. Woest deed hij een poging zich los te rukken, maar een harde klap op zijn hoofd maakte daar een abrupt einde aan.



Laaghangende nevel boven de weilanden en een waterig ochtendzonnetje waren het eerste wat hij weer zag. Een knallende hoofdpijn en het gevoel alsof zijn botten en spieren allemaal in een onnatuurlijke richting gedraaid waren vergezelden hem bij het uitstappen van de auto. Twee mannen waren druk bezig bankbiljetten uit te wisselen en even later zei één van hen tegen hem: ‘Hier ga je aan het werk. Al het geld dat je verdient is van jou, maar je moet zelf een manier vinden om thuis te komen. Ach, misschien wil je hier ook wel blijven want thuis heb je ook niets tenslotte.’ Het gelach dat hij hoorde deed pijn aan zijn oren en lijdzaam moest hij toezien hoe de man in de auto stapte en wegreed. De andere man kwam op hem af en sprak tegen hem in een voor hem onbekende taal. Zijn arm werd beetgepakt en enigszins ruw werd hij naar een caravan geleid. Zonder de man te kunnen verstaan begreep hij dat dit de komende tijd zijn woning zou zijn.

Een half jaar werkte hij in de kassen en begon zijn toekomst iets zonniger tegemoet te zien. Nadat hij de eerste keer loon had ontvangen besloot hij langer te blijven, want wat ze gezegd hadden klopte, het verdiende goed! Hiermee kon hij al zijn openstaande rekeningen betalen. Hoe hij het geld op moest sturen naar zijn gezin, zonder dat er wat mee gebeurde, wist hij nog niet. Daarom bewaarde hij alles in een plastic tas onder zijn matras in de caravan. De eigenaar van de kassen behandelde hem goed en hij had het naar zijn zin. Tot de dag dat er mensen van een organisatie langs kwamen die IND genoemd werd. De ernstige gezichten en het drukke gebaren maakten hem duidelijk dat het niet verstandig zou zijn te blijven. Het lukte hem ternauwernood te ontsnappen en hij bleef rennen, rennen tot hij niet meer kon. Uitgeput viel hij neer achter een struik langs de weg en plotseling kwam het besef dat hij het geld nog in de caravan had laten liggen. Het voelde als uren, de tijd die voorbij ging, terwijl hij met zijn gezicht in het gras lag te huilen. Later die dag ging hij terug naar de kassen  maar zijn caravan en de eigenaar waren nergens meer te bekennen.



En zo kwam het dat hij deze ochtend de roltrap afging, het schemerlicht van het station weer in. De accordeon, die hij ooit met een dakloze man geruild had voor wat drank, dichtgevouwen in de handen. Schichtig keek hij even links en rechts en sprong de poortjes over. Links van de poortjes was zijn vaste plek. Een goede plek, want de meeste wachtende reizigers kwamen hier altijd langs. Vlakbij een kioskje met de geur van koffie en later op de dag de lucht van gefrituurd eten. Gelukkig kon hij goed opschieten met de kioskeigenaar en kreeg hij af en toe een kop koffie of een kroket toegestopt. En de eigenaar had er geen problemen mee dat hij zijn muziek daar maakte. In de hoek waar de accordeonspeler altijd zat hing een misselijkmakende urinelucht. Hadden ze hier alweer geplast! De vlekken in het beton waren duidelijk zichtbaar. Snel keek de man even om zich heen om te zien of hij nog ergens anders droog kon zitten. Andere plaatsen waren te ver van het publiek, dus besloot hij toch maar op zijn oude stek te blijven. Het was tenslotte minder erg dan het braaksel dat hij zo nu en dan op moest ruimen.

Zorgvuldig vouwde hij de accordeon open en wachtte tot de eerste reizigers de roltrap af zouden komen. De accordeonspeler wreef zijn handen stevig tegen elkaar om ze goed warm te maken. Het zou tenslotte weer een lange koude dag worden. Een man in pak liep met een chagrijnige blik naar de poortjes toe en werd al snel gevolgd door een jongedame met piercings over haar hele gezicht verdeeld. Haar schouder stak bloot boven haar scheefhangende jas en hij kon net een gedeelte van haar tatoeage zien. Een slang met een appel in diens bek. Voorzichtig begon hij te spelen, eerst zacht en later steeds luider. Hij bleef door spelen, ondanks dat de metro’s het geluid van zijn muziek overstemden bij aankomst en vertrek.



 Een paar uur later zaten er al aardig wat munten in zijn pet en zelfs wat papiergeld. Een zachte glimlach vormde zich om zijn mond. Het ging goed vandaag. De achterkant van een treinstel verdween net in de tunnel en hij staarde naar de duisternis die overbleef. Zag hij daar nu iets? Ogen? De mensen op de perrons besteedden geen aandacht aan de ingang van de tunnel zag hij en maande zichzelf tot kalmte. Rustig speelde hij verder tot er een paar benen in zijn blikveld verschenen. Geschrokken keek hij op en zag een man van middelbare leeftijd in uniform voor hem staan.

‘Heeft u wel een vergunning om hier te mogen spelen?’, vroeg de geüniformeerde man, ‘Zonder vergunning spelen, daar staat een fikse boete op! Weet u dat wel?’

Twee goudgele, helse ogen staarden de accordeonspeler aan vanuit de tunnel. Hij wist het zeker. Vaag meende hij ook een roodachtige gloed en hoorns te zien. En was dat het geluid van vals grinniken? Een andere verklaring voor alle ellende die hem overkomen was kon hij niet bedenken. Zacht legde hij zijn accordeon aan de kant en liep naar de rand van het perron. In het licht van een aankomende trein zag hij de warme glimlach van zijn vrouw en dochtertje die hem liefdevol vanaf de rails aankeken…

maandag 4 juni 2012

Wijzigheidjes

Van een koude kermis thuis komen is altijd kut als de verwarming niet aan staat...

dinsdag 8 mei 2012

Naastenliefde...

"Wilt u wat geven voor de armenopvang?"
De dominee keek de man vragend aan. Met een gulle glimlach greep deze zijn portemonnee en deed twee euro in het collectezakje."
"Alstublieft dominee, ik hoop dat het weer een beetje helpt"
"Alle kleine beetjes helpen meneer, en vele kleine beetjes verlichten het lijden van de mensen die niets hebben. Hartelijk dank en ik hoop u volgende week zondag hier weer te zien!"
"Natuurlijk, natuurlijk! Ik ben benieuwd hoeveel u bij elkaar gebracht heeft voor de opvang. Hoeveel was er ook al weer nodig voor de verbouwing?"
"Ach", verzuchtte de dominee, "we hebben nog minstens € 45.000,- nodig om een start te kunnen maken, maar ondanks alle gulle giften van de kerkgangers zal het nog wel even duren voor we kunnen beginnen. Maar, beter laat dan nooit!"
De man knikte begrijpend naar de dominee, pakte zijn arm zachtjes beet en met een verbeten gezicht zei hij: "Het zal wel in orde komen dominee! Met een man als u als drijvende kracht achter de inzameling, plus de hulp van het koor en de dames van de bridgeclub, zal het geld sneller ingezameld zijn dan u verwacht. Geef vooral niet op, want de mensen in de opvang vertrouwen erop dat u het voor elkaar zult krijgen. En als ik u zo zie weet ik zeker dat het gaat lukken! Hou vol!"
De dominee lachte minzaam, keek de man dankbaar aan en sprak vastberaden: "We gaan dit ook voor elkaar krijgen! We moeten het voor elkaar krijgen!".
"That's the spirit!" antwoordde de man en stond op. "Ik wens u nogmaals veel succes dominee en zie u volgende week weer."
"Dank u wel meneer en ik zie graag dat u volgende week mijn kerk weer met een bezoek vereerd! Gelukkig bestaat er nog zoiets als naastenliefde in deze roerige tijden!"
De man schudde de hand van de dominee, deed nog een extra euro in het collectezakje en liep naar de uitgang. Tevreden keek dominee hem na en ging vervolgens verder met zijn werk. 

De man stapte in zijn Ferrari, belde handsfree naar huis om zijn vrouw te instrueren de bedienden aan het werk te zetten voor het openingsfeest van zijn vierde supermarktketen in het land en reed met een voldaan gevoel naar zijn landgoed...

"Als ge een goed mens ziet, bedenk dan hoe ge hem kunt navolgen; als ge een slecht mens ziet, onderzoek dan uw eigen hart."

- Confucius

maandag 23 april 2012

Geboorte van een toekomst


Ze droomde van gisteren onder het licht van de sterren van morgen. Naïeve gedachten aan het gelukzalige strelen van haar moeders hand door haar golvende haren. Het geluid van de warme stem die benadrukte dat het geluk in de kleine regendruppel op haar hand zat en dat ze dat kon zien door de rijkdom aan kleuren die het kleinood in haar ogen weerspiegelde onder de zachte herfstzon. Vandaag tussen gisteren en morgen vond ze de druppel weer. Het geluk was zwart geworden.
Had haar moeder gelogen? Of was de werkelijkheid harder dan de waan van ouderlijke liefde? Verloor het kind de realiteit uit het oog? Verblind door het schijnsel van zon en sterren die zich vol schaamte uit de voeten wilden maken? De warmte en liefde voor het menselijk welzijn uitgedoofd door het besef dat de kilte van de ziel toch sterker is? Vlucht zon, vlucht sterren,  en als jullie niet gaan zorgen we dat er een gordijn komt. Grijs, grauw, maar zo dik dat we ons niet schuldig hoeven te voelen. Dan kijken we elkaar aan, glimlachen de lach van oude mensen vlak voor ze gaan sterven, praten onszelf aan dat we het enige juiste hebben gedaan. Ver van ons gevoel, ver van ons verstand. Maar omdat we er heilig in geloven is het goed.
De witte huid van haar voeten stak schril af tegen het donkerbruin van de sandalen. Ergens kon ze zich herinneren dat haar moeder vond dat ze mooie voeten had. Elegant, wel bleek, maar met de juiste nagellak als een schilderij op de vruchtbare grond van moeder aarde. Wit, donkerbruin en grijs. Niet het schilderij wat mama in gedachten had, maar in zekere zin poëtisch, kunstig, gevuld met drama, maar toch met een zekere rust. De stofwolkjes, die bij iedere stap ontstonden, gaven het karakter, leven. Een vage uitstraling van dat wat zou moeten zijn.
‘Door God gegeven schoonheid’, noemde moeder het altijd, ‘Schoonheid, zoals Hij het bedoeld heeft’. Maar God bestond niet. Waarom wist ze dat? Iedere keer als ze omhoog keek werd ze er op gewezen dat het duivels grijs geen plaats had voor hemels blauw. Er waren geen kruizen op het land waar Jezus aan genageld was. Niemand was gestorven voor een ander. Ze waren gewoon gestorven. Geen doornenkronen, geen speren in de zij, geen vergiffenis voor de  moordenaar. Gewoon dood. Levenloos en apathisch. Enkelen achterlatend en morbide grijnzend naar hen die zinloos rond bleven lopen. Naar hen die zich afvroegen waarom hun moeder tegen hen gelogen had.

Altijd de moeders, nooit de vaders. Vaders dachten niet zo ver. Voelden de wereld niet. Moeders wel, die konden alles uitleggen, alles meevoelen en begrepen hoe hun kinderen zich voelden op die verloren grote plaats. Vaders gaven alleen maar onredelijke grenzen aan, die moeders dan weer konden verklaren en uitleggen. Altijd vergezeld van een blik die zei: ‘Geef hem nou maar zijn zin, ook al klopt het niet, ze weten niet beter.’
Zo was ze opgegroeid. Vaders hadden grenzen, duidelijke afbakeningen van alles wat volgens hen bestaan was. Zij wisten wat je moest doen om een goed bestaan te krijgen. Geluk had hier niets mee te maken, tevredenheid ook niet. Nee, zorg voor jezelf, je kinderen, je omgeving. En als dat ten koste van je zelf ging moest dat zo zijn. Daarom waren het ook vaders die de wereld vernietigden. Het kon niet anders, de enige optie voor een beter leven van anderen was dat van jezelf op te geven. Hun kinderen zouden pas goed terecht komen als de andere vaders er niet meer waren, ook al moesten ze hiervoor zelf hun leven geven.
Heel begrijpelijk, duidelijk, strak omlijnd en behoefde nooit een verklaring.
Toch begreep ze het niet. Ze keek die dag van gisteren naar haar moeder, veegde het pus van haar gezicht, aaide over het roodverbrande gezicht en keek haar vragend aan. De ooit stralend groene ogen waren vervallen tot ijskoud lichtgrijs en de warmte van vroeger had plaats gemaakt voor mannelijke levenloosheid. Grauw, kil, ijs.
‘Mama, waarom heb je hun kant gekozen?’, vroeg ze zich vertwijfeld af. ‘Je hebt altijd gezegd dat wij beter wisten! Wij moesten ze laten denken dat ze goed deden, maar dat we er altijd voor zorgden dat het beter werd zonder dat ze dat door hadden.’
Het leek alsof haar lichaam kookte. De blaren begonnen weer tot leven te komen, geelgroen vocht liep langs haar wangen haar oren in. De dode ogen vroegen niet om excuses, ze leken zich niet schuldig te voelen. ‘Waarom heb je tegen me gelogen mama?’.

De wereld is mooi, je hebt een doel in je leven. Altijd, ook al lijkt het niet zo. Net als Jezus meisje, houd dat goed voor ogen. Jezus, heeft geleden, zodat jij het beter kon krijgen. God heeft zijn eigen zoon gestuurd, ja, onthoud dat goed, zijn eigen zoon! Om te sterven voor de zonden van de mens. Hij heeft geleden! Echt geleden! Zoveel pijn kun je haast geen voorstelling van maken. Verguisd, uitgekotst door de mensheid, geslagen, gestoken, verleid door de duivel! En dan toch in staat om een moordenaar te vergeven. Terwijl je sterft. Onthoud dat goed! Vergiffenis terwijl je sterft. En degene die op hem stond te wachten behoorde tot het uitschot van de wereld. Een hoer! Geldelijk gewin voor tijdelijk geluk van een ander. Ten koste van jezelf, vernederd voor kleine verdiensten. En juist zij, zij stond klaar voor de man waar ze in geloofde. En zo zie je, dat een man niet slecht is, alleen hij weet niet beter. Maar hoe een vrouw ook ontspoort, zij weet wanneer ze klaar moet staan. Zij biedt opvang, hoop. Daarom, lieve dochter, probeer altijd te onthouden wat je bent.
Waarom voelde dat verhaal dan zo sterk als een leugen? Waarom had ze zo sterk het gevoel dat vader het bij het juiste eind had? Waarom had ze het gevoel dat de ziel van haar moeder zo veel meer verdorven was dan dat van haar vader? De warme geborgenheid van haar lichaam, haar handen en haar zachte adem waren thuis altijd gewenst en zelfs onontbeerlijk. Maar de sterke arm van haar vader die haar op straat beschermend beet hield om haar te weerhouden van de ranzigheid van de buitenwereld leek bij vlagen toch sterker op haar gemoed in te werken. Al was het dan zijn soort die deze wereld grijs had gemaakt. Op een kromme manier was zijn soort wel eerlijk. Hard, meedogenloos, maar eerlijk.

Ze droomde van gisteren onder het licht van de sterren van morgen. Ze kon de sterren niet zien, maar ze wist dat ze er waren. Angstvallig hield ze ook vast aan het beeld van die sterren. De paddestoelwolken hadden ook een charme in hun vorm en verschijning, maar de beelden van stukken huid die van bot afvielen en van de Picasso-achtige gezwellen die ontstonden bij hen die net ver genoeg weg waren, maar toch te dichtbij, verstoorden het feeërieke karakter van de sprookjesachtige vorm. Toch had ze lang gekeken naar de gek uitziende wolk die net boven het oppervlak begon, startend in een prachtige verblindende flits en uitdijend tot grote hoogte. Herfst en paddestoel, wat een combinatie.
De zachte herfstzon, die langzaam zou verdwijnen, gaf haar niet de warmte die ze wenste. Net als de gedachte aan haar moeder, de leugenaar. Haar blik wendde zich naar de horizon. Grauw, grijs, toch bizar kleurrijk in zijn tweekleurige schakering. Ze voelde de kanker in zich groeien, maar tegelijkertijd een bizarre vleug van hoop. De weg die ze ging volgen zou die van haar vader zijn, zonder leugens, gewoon lijnrecht. Maar begeleid door de hoop van haar moeder dat alles wel weer goed zou komen, zolang de warmte van haar ziel met haar meeliep naar de grens van vernietiging.

Kain ©